Deze kroniek is ook als boek verkrijgbaar. Meer info hier.


500 jaar Slangen /Schlangen /Slanghen in een notendop.

De naam Slangen ontstond rond 1450 in Nuth. Bijna alle Slangen en Schlangen die nu in Zuid-Limburg wonen stammen af van deze voorouders in Nuth. De eerste waarvanwapenkleur de naam bekend is is Thijs Schlangen, die rond 1480-1500 geboren is. Rond 1550 zijn er twee namen bekend, Willem Thijs Schlangensoen  in Hellebroek en  Wilhelmus Slangen van berge in Grijzegrubben. Er moeten er toen echter al meer geweest zijn. Rond 1580-1600 woonden er minstens 8 gezinnen met de naam Slangen in Nuth en drie waren er vanuit Nuth naar Schimmert en Klimmen vertrokken. De meesten hadden na een of twee generaties geen mannelijke nakomelingen meer. Alleen Theodorus, die in Nuth woonde, en Eustachius, die rond 1590 naar Maastricht verhuisde, hadden voldoende nakomelingen.
De tak van Eustachius, die in Maastricht en Gulpen bleef wonen, stierf daar echter rond 1750 uit. Ze waren belangrijke mensen in Maastricht; er zijn er veel in de kerk begraven. Ze waren o.a. lakenfabrikant, koopman en schepen van Maastricht. Balthasar Slangen, die notaris en stadhouder van Gulpen, Mechelen en Margraten was, had zelfs een familiewapen.
Theodorus die rond 1565 in Nuth geboren is, is stamvader van de huidige Slangen / Schlangen.Hij had 3 zonen. Van de oudste zoon, Arnoldus, stamt de Hoensbroekse tak van Slangen af. Deze tak speelde een belangrijke rol in Hoensbroek, o.a. als schepen, raadslid, wethouder en burgemeester. Via Heerlen kwamen nakomelingen in Kerkrade terecht, waar de familie zich na 1850 sterk uitbreidde. Een tweede tak nakomelingen van Arnoldus woonde rond Oirsbeek, Schinnen en Sittard. Dit was een zeer armoedige tak. Velen hadden als beroep wolspinner; een was er zelfs bedelaar. Deze tak nam rond 1850 ook behoorlijk in aantal af; nakomelingen wonen nog in de buurt van Sittard en in de provincie Luik. De derde tak nakomelingen van Arnoldus woonde eerst vooral in de omgeving van Beek en verplaatste zich later naar Heer, Bunde en Amby. In deze tak zijn het vooral dagloners en arbeiders. Een van de nakomelingen trouwde in Grave en was stamvader van een “Hollandse” tak.
De afstammelingen van Joannes, de tweede zoon van Theodorus, bleven voor het grootste deel in Nuth wonen. Na 1700 waren het over het algemeen welgstelde boeren. Enkelen waren raadslid, wethouder  of kerkmeester. De Nuthse tak is in de mannelijke lijn rond 1900 geheel uitgestorven.
Een zoon van Joannes, Cornelius verhuisde naar Schimmert. De nakomelingen van Cornelius vinden we vooral in Schimmert, Beek, Meerssen en Maastricht. Rond 1780 ging een van hen naar België (Lanaken), waar tot nu toe afstammelingen wonen. Rond 1850 gingen twee broers naar Duitsland; ook daar wonen nog veel afstammelingen.

kerkNuth kerkHoensbroek
De St. Bavokerk in Nuth (gebouwd rond 1767) en de St. Jan in Hoensbroek (14e eeuw) waren begin- en eindpunt
in het leven van velen in de familie Slangen.

In Susteren woonde rond 1600 ook een familie Slangen/Schlangen, die nu nog in heel Midden-Limburg te vinden is. Omdat de kerkregisters van Susteren van voor 1633 niet meer bestaan is niet duidelijk of dit ook afstammelingen uit Nuth zijn. In de omgeving van Hechtel (B) en Heinsberg (D) woonden er vanaf ca 1650 ook veel Slanghen en Schlangen waarvan de afkomst ook niet duidelijk is. Vanuit Hechtel gingen er naar Dordrecht; afstammelingen woonden eeuwenlang in de Betuwe. Ook in Luxemburg woonden vanaf die tijd een aantal generaties met de naam Slangen. Deze kroniek gaat alleen over degenen, waarvan bewezen is dat hun oorsprong in Nuth ligt

De naam Slangen is een verkorting van “des langen” (zoals 'snachts een verkorting is van des nachts). De naam werd voor 1800 ook vaak als Schlangen geschreven, In Maastricht en Gulpen is het voor 1750 soms Slanghen. Ook na 1800 worden verschillende schrijfwijzen gebruikt, hoewel het dan meestal Slangen is. Een familie in Hoensbroek veranderde dat zelf rond 1850 in Slanghen. In Kerkrade werden Schlangen en Slangen door elkaar gebruikt tot 1900. Zo stierf een kind dat geboren werd als Slangen 3 jaar later als Schlangen.

In 1947 woonden er in Nederland 802 mensen met de naam Slangen, waarvan 702 in Limburg en de rest in Brabant en Noord- en Zuid-Holland. Er waren er 154 met de naam Schlangen, waarvan 133 in Limburg. In België woonden in 1998 249 mensen met de naam Slangen, vooral langs de grens met Limburg. Vermoedelijk stammen die Belgen bijna allemaal af van Nederlandse naamgenoten. In Duitsland wonen ongeveer 125 mensen met de naam Slangen en 845 Schlangen verspreid over heel west Duitsland.

Hoe verdienden ze de kost?

Er zijn binnen de familie Slangen grote verschllen in beroep. Dat ging van straatmuzikant tot universiteitsprofessor en van burgemeester tot bedelaar. Tot ongeveer 1800 had het beroep van de meesten met landbouw te maken. Velen waren dagloner. Dat houdt in dat ze meestal genoeg grond en vee hadden voor het eigen gezin, maar dat ze wat bij verdienden door bij grote boeren te gaan werken. Anderen waren landbouwer. Dat betekent dat ze een eigen boerderij hadden en ook producten in de stad konden verkopen. Vaak hadden ze inwonende knechten en dienstmeisjes. Daarnaast had je nog pachters, die een grote boerderij gepacht hadden van b.v. een kasteelheer. Ze hadden veel personeel, maar vaak ging de boerderij na een aantal jaren naar een andere pachter. Vooral in Nuth, Hoensbroek en Schimmert hoorde Slangen vaak bij de welgestelde boeren. Enkelen waren zo rijk dat ze geld uitleenden maar er waren er ook bij die al hun rijkdom weer kwijtraakten en alles moesten verkopen om uit de schuld te komen.
Rond 1800 kwamen ook beroepen als timmerman, kleermaker, wolspinner, schoenmaker en herbergier regelmatig in de familie voor. Vaak namen de kinderen het beroep van hun ouders over; zo waren er in Schinnen en omgeving rond 1800 5 neven die allemaal wolspinner waren.
De kinderen, jongens zowel als meisjes, gingen op jonge leeftijd (vaak als ze 12-14 jaar waren) ergens bij een boer werken. Meestal woonden ze dan ook daar. Maar het personeel had geen eigen slaapkamer en zelfs geen eigen bed. Ze sliepen meestal in de schuur of op een hooizolder. Vrij vaak ging men in grotere steden (Maastricht, Aken, Luik) werken. Vooral in Luik, waar veel vrouwen gingen werken, waren de leefomstandigheden erg slecht.
De Maastrichtse tak van Slangen was vanaf 1600 tot hij rond 1750 uitstierf de rijkste tak. Velen werden in Maastricht en Gulpen in de kerk begraven en daarvoor was toch wel wat aanzien en geld vereist. De meesten waren koopman, enkelen waren lakenfabrikant, apotheker en notaris.

Na 1850 veranderde het snel door de opkomst van de mijnindustrie in Kerkrade en de aardewerk- en glasfabrieken van Regout in Maastricht. In 1850 komen we de eerste Slangen als mijnwerker tegen; hij werkte in een mijn in Luik. Later zouden er vooral in de Kerkraadse tak nog velen volgen. Soms hadden ze hoge functies, tot zelfs hoofd-opzichter toe. Ook werkten enkelen in de regio Aken en Luik als mijnwerker.
Velen van de Kerkraadse tak waren stucadoor; er was één gezin waar 7 kinderen stucadoor waren. Ze werkten veel in Duitsland. Voor grote projecten woonden ze daar dan ook langere tijd. Drie woonden er rond 1900 lange tijd in Düsseldorf; ze werkten er o.a. aan het Rathaus. Ook vanuit Sittard trokken er in die tijd enkelen voor langere tijd naar Duitsland.

dominiale mijn jaren dertig
De Domalniale mjn in Kerkrade in de jaren 30. Velen verdienden hier de kost, maar Willem Slangen vond hier in 1919 de dood

In Spekholzerheide speelde de familie Slangen (Schlangen) begin 20e eeuw een belangrijke rol in het verenigingsleven. Toneel- en  muziekverenigingen werden door hen opgericht en geleid. Ook in sportverenigingen waren ze aktief, o.a als voetballer bij Juliana, in atletiekclubs en natuurlijk in de duivensport.
Een aantal leden van de familie Slangen had functies in het bestuur. De eerste was Petrus die rond 1660 schepen van Maastricht was. Balthasar Slangen was rond 1720 stadhouder (vergelijkbaar met burgemeester) van Gulpen en Margraten. Rond 1770 was Thomas Slangen schepen van Hoensbroek. Tussen 1800 en 1850 waren er in Nuth en Hoensbroek verschillende Slangen (in Hoensbroek Slanghen) lid van de gemeenteraad en wethouder. Egidius Slanghen was bijna 30 jaar lang burgemeester van Hoensbroek en ook nog een aantal jaren van Voerendaal. Na 1900 waren er ook raadsleden en wethouders in Kerkrade, Schaesberg, Heer en in Amby.
Er waren natuurlijk ook een aantal religieuzen in de familie.Een studie voor priester of intreden in een klooster was in de 17e en 18e eeuw alleen voor kinderen van rijkere families weggelegd. In de Gulpense tak zijn er 2 geweest die in kloosters in Brussel en Maaseik zaten. Na 1900 zijn vier priesters bekend. Drie waren broers van elkaar en een ander (Jos, geboren on 1876 in Thull) was missionaris in Congo. Ook waren er enkele kloosterzusters; een ervan zat in kloosters in Krakau en Linz .
Er waren ook een aantal leden van de familie Slangen die in de gevangenis terecht kwamen . Enkelen zaten een half jaar vast vanwege geweld tegen anderen. Eentje zat hiervoor zelfs drie keer een half jaar vast. Een ander zat een jaar in de bak vanwege smokkelen. Godfried Willem, een broer van de stamvader van de Kerkraadse tak, zat rond 1860 zelfs 20 jaar in de gevangenis in Leeuwarden vanwege een mislukte roofoverval in Valkenburg, samen met 3 anderen. Ze werden ter dood veroordeeld, maar kregen gratie en kwamen er met 20 jaar vanaf.

Hoe oud werden ze?

Meestal wordt gezegd dat de mensen vroeger grote gezinnen hadden en jong stierven. Beiden is niet waar. Voor generatie IX hebben we dit berekend. Er werden tussen 1760 en 1850 148 kinderen geboren in 31 gezinnen, dus een gemiddeld kindertal van 5. Het grootste gezin van die generatie had 9 kinderen. Maar de kindersterfte was erg hoog: 35 % van de kinderen stierf voor ze 20 jaar waren (doodgeboren kinderen niet eens meegerekend). Dus per gezin bleven er maar 3 kinderen over die oud genoeg werden om te trouwen. En 10 % trouwde nooit en had dus ook geen kinderen. Door die hoge kindersterfte was de gemiddelde leeftijd met 43 jaar erg laag. De gemiddelde leeftijd van degenen die de 20 wel haalden was 65 jaar. Mannen die niet voor de 20 overleden waren werden gemiddeld 67 jaar. 60 % haalde de 70 jaar en 26 % werd zelfs meer dan 80. Bij de vrouwen was het gemiddelde 64; 40 % haaalde de 70 maar slechts enkelen werden 80. De gemiddelde leeftijd waarop men trouwde was hoog: jongens met 33 jaar en meisjes met 30 jaar. Sommigen waren al boven de 50 toen ze voor het eerst trouwden. De leeftijdsverschillen tussen man en vrouw waren soms erg groot. Soms was de man 20 jaar ouder dan de vrouw, soms was de vrouw 15 jaar ouder.
Regelmatig kwam het voor dat een of beide ouders jong stierven en de kinderen door familie opgevoed werden. Vaak was dit het gevolg van uitbraken van dysenterie. Minstens 20 leden van Slangen-families stierven hieraan, vaak op vrij jonge leeftijd.
Rond 1900 nam het aantal kinderen per gezin toe. Bij generatie XII (geboorten tussen 1873 en 1910) was het gemiddelde aantal kinderen 9. Vooral de mijnwerkers- en stucadoorsfamilies in Kerkrade hadden veel kinderen. Ze trouwden vaak jong (zelfs met 17 jaar). Er waren daar trouwens ook relatief veel echtscheidingen.
Voorbeelden van hoge kindersterfte zien we bv in Nuth, waar een gezin tussen 1806 en 1819 6 kinderen kreeg die alle 6 jong stierven. Of in Spekholzerheide een gezin van 14 kinderen (geboren rond 1880), waarvan er 10 jong stierven. En in Gulpen rond 1900 een gezin dat 10 kinderen kreeg, waarvan er 4 dood werden geboren en 4 jong stierven.

Oorlogen, onderdrukking en andere ellende.

Gedurende honderden jaren hadden de mensen veel te lijden van oorlogen. In het begin van de 80-jarige oorlog (rond 1570) was de toestand in Maastricht en de wijde omgeving dramatisch. Maastricht werd in 1576 en 1579 langdurig belegerd. De streek rond Maastricht was enkele jaren onbewoonbaar; de mensen moesten vluchten. Velen stierven door de oorlog en door ziekten. Ook de familie Slangen werd behoorlijk uitgedund.
Van 1661 tot 1795 was Zuid Limburg verdeeld in een Spaans (later Oostenrijks) gebied en Staats (Nederlands) gebied. In het Staatse gebied werd een katholiek huwelijk niet erkend; men was verplicht in de hervormde kerk te trouwen. Ook kregen katholieken geen officiële baantjes en werd het de pastoors erg lastig gemaakt. Nuth, Schinnen, Spaubeek en Hoensbroek waren Spaans, maar toch gingen er velen naar de Hervormde kerken in Valkenburg, Beek of Heerlen om te trouwen. In Maastricht, waar de bisschop van Luik en de hertog van Brabant samen de baas waren, was godsdienstvrijheid. In die periode waren er regelmatig pogingen van Frankrijk om het gebied te veroveren en werd Maastricht een aantal malen belegerd.

In de tweede helft van de 18e eeuw werden meer dan 500 mensen ter dood veroordeeld omdat ze lid van dievenbendes (Bokkenrijders) zouden zijn. De meesten die aan de galg stierven waren echter onschuldig. Petrus Slangen, geboren in 1729 in Hoensbroek werd in 1773 bij een marteling genoemd als lid van de Bokkenrijders. Hij vluchtte als soldaat met een VOC-schip naar Nederlands Indië, maar overleed aan boord van het schip. Omdat dit bij niemand bekend was werd hij in 1775 bij verstek veroordeeld. Zijn vrouw en kinderen hebben nooit geweten wat met hem gebeurd is.
Leonardus Pijls, de man van Catharina Slangen uit Geverik, werd in de gevangenis in Valkenburg doodgemarteld, maar hij bekende niet dat hij Bokkenrijder was.
Matthias Slangen was wolspinner in Tervoorst (Nuth) en getrouwd met Anna Catharina Hoefsteders (Housteder). De vader van Anna Catharina, Bavo Hausteder werd rond 1740 door enkele mensen genoemd als Bokkenrijder. Een verzoek om aanhouding en het verbeurd verklaren van zijn bezittingen werd door de schepenbank echter niet ingewilligd. Bavo vluchtte met zijn gezin, maar ging later weer terug naar Nuth, waar hij in 1770 overleed.
In 1774 stierf Lins Schouteten, schoonzoon van Anna Slangen uit Neerbeek, in Valkenburg aan de galg. Hij zou als Bokkenrijder aan 20 diefstallen deelgenomen hebben. In 1775 werd ook een arrestatiebevel tegen haar zoon Dirk uitgevaardigd, maar die is niet gearresteerd. Vermoedelijk is hij op tijd gevlucht.
Christian Slangen uit Nuth was getrouwd met Agnes Wittmackers uit Schinnen. Twee broers van Agnes zijn als lid van de Bokkenrijders veroordeeld.

In de Franse tijd van (1794-1814) waren er minstens 10 Slangen in het Franse leger; 4 van hen overleefden het niet. Jan Hendrik, geboren in 1762 in Nuth en zijn vrouw waren “privaat dienaar”van een overste van het 30e Regiment Infanterie Prins de Ligne. Hij overleed in op Kerstavond 1805 in Kapovár (Hongarije). Zijn vrouw Rosa trok ook met het leger mee en ze kregen onderweg 3 kinderen (in Tsjechie, Zuid-Duitsland en de Oekraïne). Na het overlijden van haar man ging Rosa met de kinderen terug naar Nuth.
Joannes, een neef van Jan Hendrik en geboren in Nuth in 1769 was ook soldaat onder Napoleon en stierf in 1808 in Noord-Italie. Christian, geboren in 1783 in Tervoorst (Nuth), moest eind 1813 in het leger van Napoleon. Hij woonde in Meerssen en had 3 kleine kinderen. Hij was fusilier in het 16e Regiment Infanterie en overleed al na enkele maanden op 4-1-1814 (30 jaar oud) in het ziekenhuis in Saarlouis, nadat hij daar op 30 december met koorts was opgenomen. Een half jaar later werd zijn vierde kind geboren. Jan Mathijs, geboren in 1787 in Doenrade, diende in 1813 een half jaar in het leger van Napoleon. Hij hield aan dit avontuur een vrouw uit de provincie Luik over. Nicolaas, geboren in 1789 in Nuth raakte bij de slag om Dresden in 1813 gewond, maar kwam toch weer thuis.
Margarita Slangen, geboren in 1783 in Maastricht trouwde in 1800 met een miltair uit het Franse leger. Ze had met hem een zoon. Haar man sneuvelde en Margriet kreeg in 1807 een pensioen van de Franse staat toegekend van 63 Franc per jaar. Haar broer Michael werd in 1814 beroepsmilitair in het Nederlandse leger. Hij vocht tegen de Fransen in de slag bij Waterloo (18 juni 1815). Daarna ging Michael naar Nerderlands Indië, waar hij trouwde met de dochter van de rijkste man op het eiland Celebes.
De Eerste Wereldoorlog was een ramp voor Willem Slangen, geboren in 1875 in Spekholzerheide. Hij werkte als stucadoor in Düsseldorf en trouwde daar in 1909 met een Duitse. In 1917 overleed zijn vrouw door honger en uitputting omdat er door de oorlog nauwelijks aan voedsel was te komen. Willem ging met zijn vier kinderen, in de leeftijd van 2-7 jaar, te voet terug naar Kerkrade. In de Eerste Werledoorlog vochten trouwens leden van de familie Slangen in het Duitse zowel als in het Belgische leger.

De Tweede Wereldoorlog werd het gezin van Pieter Slangen uit Lanaken fataal. Pieter, zijn vrouw en 3 kinderen en een broer van Pieter besloten te vluchten toen de Duitsers België binnen vielen. Ze belanden in Thérousanne in Noord-Frankrijk, waar het hele gezin in de straten van de stad door bommenwerpers gedood werd. Ook tientallen anderen sneuvelden.
Ook overleden twee verzetsmensen in de Tweede Wereldoorlog. Sjeng Slangen overleed op 22-3-1945 in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij behoorde bij de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) in Limmel en werd in mei 1944 gearresteerd. En Jac Slangen, geboren in 1906, overleed in 1944 bij het illegaal slachten van een stier. Maar ook aan Duitse kant waren leden van de familie Slangen het slachtoffer. Mathias Slangen (geboren in 1916 in Kornelimünster) en Mathias Slangen uit Hilden (geboren in 1923) sneuvelden in Rusland
Twee kleinzonen van Gerard Schlangen uit Kerkrade dienden in verschillende legers, één in het Duitse en één in het Belgische. En er waren ook enkele familieleden uit Kerkrade en omgeving die na de oorlog in een kamp terecht kwamen omdat ze NSB-lid waren.


WOII

Sjeng en Mathias Slangen stierven allebei in het voorjaar van 1945. De een was Nederlandse verzetsstrijder en stierf in Bergen-Belsen, de ander was Duits militair en stierf in Starlsund. Beiden stammen af van Theodoor Slangen uit Nuth, maar kwamen aan verschllende kanten van de grens terecht.



Alois Joseph Slangen, geboren in 1906 in Kerkrade. ging als beroepsmilitair naar Nederlands Indië. In de oorlog zat hij daar in een Jappenkamp. Jacob, geboren in 1881 in Sittard ging ook naar Indië en trouwde daar met een Indische vrouw. Hij stierf in 1945 in een Jappenkamp. En Elisa, geboren in 1913 in Amby, zat met man en kind 3,5 jaar in Japanse kampen.

Het mijnwerkersvak kostte velen het leven. De eerste die verongelukte was de man van Catharina Slangen (geboren in 1797 in Schimmert). Hij vond de dood in 1845 in een mijn in Ougrée (B).De eerste Slangen verongelukte in 1902 in de mijn Anna in Alsdorf (D). Vier jaar later verongelukte zijn zwager in de Domaniale mijn in Kerkrade.
Lodewijk Slangen uit Kaalheide verloor een zoon, een kleinzoon en een neef in de mijn. De eerste, geboren in 1880, verongelukte in 1916 in de Willem Sophie, de tweede is geboren in 1890 en verongelukte in 1919 in de Domaniale mijn. En de laatste, geboren in 1922, verongelukte in 1963 in de Julia in Eygelshoven 

Zijn er ook Bokkenrijders bij?

De Bokkenrijders waren dievenbendes die tussen 1740 en 1780 op rooftocht gingen door Zuid-Limburg. De overheid pakte het probleem grondig aan: meer dan 500 mensen werden ter dood veroordeeld. Meestal werden ze opgeknoopt aan de galg. Velen daarvan hadden weinig of niets met berovingen te maken. Verdachten werden gemarteld totdat ze bekenden en de namen van andere bendeleden vertelden. De rechter (de schout of drossaard) kreeg 50 gulden voor elke arrestatie en zijn helpers ook 50. Voor iedere doodstraf kreeg de schout 200 gulden. Erg eerlijk zijn de processen dus niet geweest. Petrus Slangen, geboren in 1729 in Hoensbroek woonde in de Locht. In 1773 werd bij een marteling zijn naam genoemd als lid van de Bokkenrijders. Hij vluchtte naar Kerkrade.  Op 7-10-1773 gaat hij onder de naam Pieter Slange (als woonplaats geeft hij  Aken op) als soldaat met het VOC-schip Eendracht vanuit Goeree naar Batavia. Hij overlijdt hij aan boord van het schip. Omdat dit bij niemand bekend is wordt hij in 1775 bij verstek veroordeeld; hij werd verbannen. Normaal werden bezittingen van een veroordeelde in beslag genemen en verkocht, maar Petrus had niets dat geld waard was. Zijn vrouw trouwt in 1779 in de Locht opnieuw. Petrus wordt dan als overleden opgegeven. Zijn vrouw en kinderen hebben echter nooit geweten wat met hem gebeurd is.

Terborch
Kasteel Terborgh in Schinnen, Hier werden velen gemarteld tot ze bekenden lid van de Bokkenrijders te zijn.

Leonardus Pijls, de man van Catharina Slangen uit Geverik, werd in de gevangenis in Valkenburg doodgemarteld, maar hij bekende niet dat hij Bokkenrijder was.
Christian Slangen uit Nuth was getrouwd met Agnes Wittmackers uit Schinnen. Twee broers van Agnes zijn als lid van de Bokkenrijders veroordeeld. Hendrik (Mariën Hentjen), die in Schinnen achter de kerk woonde, bekende in 1743 na marteling op de uitkijk te hebben gestaan bij diefstallen in een winkel op de Steenweg in Sittard, in de kerken van Spaubeek en Wijnandsrade en de kapalanie in Hoensbroek. Hij kreeg daarvoor iedere keer betaald (bedragen van 12 stuivers, 2 schellingen, 1/2 pattacon en 12 schellingen). Bovendien bekende hij 16 jaar geleden samen met Geerlingh Daniels (later aanvoerder van de Bokkenrijders) een schaap gestolen te hebben. Hij werd op 17 december 1743 aan een paal gewurgd en daarna verbrand. Verder werd zijn huis afgebroken en er mocht 100 jaar niet meer op die plaats gebouwd worden. Zijn broer Richard, die in Hegge woonde, werd ook beschuldigd maar wegens ziekte niet gearresteerd. Hij overleed in 1743.
Josephus Slangen woonde in Nagelbeek en was getrouwd met Petronella Caldenbergh. Een oom van Petronella was betrokken bij de Bokkenrijders. Deze Nol, bijnaam "Nol met de siecke oogen" en geboren in 1731, woonde bij zijn ouders in Nagelbeek en was een neef van Geerlingh Daniels, de aanvoerder van de bende in Schinnen. Hij was varkenshoeder van beroep. Hij vluchtte op 21 september 1750 naar familie, eerst in Wijnandsrade, daarna in Ulestraten. Op 27 oktober werd hij toch gearresteerd en naar kasteel Terborch in Schinnen gebracht. Een van de diefstallen waarbij hij betrokken was, was bij de gezusters Gadee in Geleen in 1749. Op 12 mei 1751 werd hij veroordeeld tot de galg en op 15 mei werd hij opgehangen in Daniken.
Matthias Slangen was wolspinner in Tervoorst (Nuth) en getrouwd met Anna Catharina Hoefsteders. De vader van Anna Catharina, Bavo de haemmaeker, was maker van paardentuig en bezat ook enig land. Hij werd rond 1740 door enkele mensen genoemd als Bokkenrijder. Een verzoek om aanhouding en het verbeurd verklaren van zijn bezittingen werd door de schepenbank echter niet ingewilligd. Bavo vluchtte met zijn gezin, maar ging later weer terug naar Nuth, waar hij in 1770 overleed.

Gesneuveld, verongelukt, vermoord.

1696 Ida Penders, vrouw van Aret Slangen uit Grijzegrubben is met geweld om het leven gebracht. Ze was 27 jaar oud.
1762 Christiaan Slangen uit Heerlen overlijdt op een VOC-schip 3 dagen voor aankomst in Batavia. Hij was 27 jaar oud.
1773 Leonardus Pijls, man van Maria Catharina Slangen uit Geverik sterft na marteling in de gevangenis, 38 jaar oud.
1773 Peter Slangen uit Heerlen wordt overlijdt op een VOC-schip op weg naar Nederlands Indië. Hij werd 44 jaar oud.
1777 Jacobus Slangen uit Geverik sterft nadat hij na een cafébezoek zwaar mishandeld is. Hij was 25 jaar oud.
1805 Joannes Henricus Slangen uit Nuth sterft in Hongarije als soldaat in het leger van Napoleon, 43 jaar oud.
1805 Theodorus Slangen uit Ulestraten sterft in het leger van Napoleon, ongeveer 20 jaar oud.
1807 Raphael Verger, echtgenoot van Margriet Slangen uit Maastricht overleed als Frans soldaat bij Haïti, 29 jaar oud.
1808 Joannes Slangen uit Nuth sterft in Alexandrië (Italië). Hij was soldaat in het leger van Napoleon en 39 jaar oud.
1814 Christian Slangen (30 jaar oud) uit Meerssen is soldaat in het Franse leger en sterft in het ziekenhuis in Saarlouis.
1845 Antonius Vermolen, man van Catharina Slangen uit Maastricht verongelukt in een mijn in Ougrée (B), 37 jaar oud.
1865 Jacob Palmen, zoon van Helena Slangen uit Meerssen, overlijdt op Java, 25 jaar oud.
1889 Louisa Geerlings, dochter van Elisabeth Slangen uit Spaubeek, overlijdt in munitiefabriek in Antwerpen, 48 jaar oud.
1890 Gerard Slangen uit Spekholzerheide verongelukte bij een explosie in de mijn Nordstern in Merkstein (D), 26 jaar oud
1897 Josef Slangen uit Düsseldorf verongelukt bij een ongeval in de bouw, 20 jaar oud..
1902 Joseph Slangen uit Kerkrade verongelukt in de mijn Anna in Alsdorf (D), 26 jaar oud.
1906 Willem Jansen, man van Lies Slangen uit Kerkrade verongelukt in de Domaniale mijn, 28 jaar oud.
1916 Joep Slangen uit Kerkrade verongelukt in de mijn Willem-Sophia door een ontploffing van mijngas, 30 jaar oud.
1918 Rudolf Fleischer uit Leipzig, man van Catharina Slangen uit Amsterdam, sneuvelt in WO1.
1919 Willem Slangen uit Kaalheide verongelukt onder vallend gesteente in de Domaniale mijn, 29 jaar oud.
1922 Christian Hubert Slangen uit Gulpen wordt bedolven onder stenen bij de aanleg van een tramweg, 25 jaar oud.
1925 Jos Botti, echtgenoot van Catharina Slangen uit Meerssen verongelukt op Staatsmijn Wilhelmina, 33 jaar oud.
1926 Frans Willem, zoontje Elisabeth Slangen uit Kerkrade, werd door een auto aangereden en overlijdt 4 jaar oud.
1926 Willem Slangen uit Kerkrade sterft bij stukadoorswerkzaamheden aan CO-vergiftiging, 51 jaar oud.
1930 Marcel Slangen, 7 jaar oud, overleed voor het ouderlijk huis in Jupille (B) toen hij door een auto werd aangereden.
1935 Jan Pieter Slangen, 3 jaar oud, wordt in Lanaken (B) door een auto doodgereden toen hij de weg overstak.
1936 Gerard Hubert Slangen uit Gulpen verdrinkt in een zwembad, 17 jaar oud.
1936 Jan Slangen uit Meerssen verongelukt bij een val in een kalkbranderij in Houthem. Hij is dan 20 jaar oud.
1940 Pieter Slangen uit Lanaken (B), zijn vrouw en 3 kinderen en zijn broer Joseph vluchten bij het uitbreken van de oorlog naar Thérousanne (F) en komen alle 6 om bij een bombardement door de Duitsers.
1940 Jan Joseph Slangen (geboren 1910, Lanaken) was soldaat in het Belgische leger en overleed in Ceyras (F), 29 jaar oud.
1941 Joseph Theodoor Slangen, geboren in 1879 in Maastricht overlijdt in Bergheim (D) door een verkeersongeval.
1941 Heinz Slangen, geboren in 1907 in Mannheim (D) sneuvelt in Krakau (Polen), 33 jaar oud.
1944 Gerard Antwerpen, zoon van Elise Slangen uit Berg en Terblijt, sneuvelt als Duits soldaat in Polen, 19 jaar oud.
1944 Mathias Slangen uit Hilden (D) sneuvelt als Duits militair in Wit Rusland, 21 jaar oud.
1944 Jac Slangen uit Amby verongelukt, 37 jaar oud, bij het illegaal slachten van een stier.
1944 Maria Hubertina Slangen, geboren in1867 in Bocholtz, overlijdt in Gennep als oorlogsslachtoffer.
1944 Willem Slangen, geboren in 1893 in Willich (D), komt om bij een bombardement op Krefeld, 46 jaar oud
1944 Hans Slangen, geboren in Stolberg (D) is in de buurt van Dresden gesneuveld, 30 jaar oud.
1945 Mathias Slangen uit Kornelimünster (D) overlijdt in het militaire ziekenhuis in Stralsund, 28 jaar oud.
1945 Frans Schlangen, geboren in 1905 in Kerkrade, overlijdt na een ongeval in de mijn Julia, 40 jaar oud.
1945 Sjeng Slangen uit Maastricht overlijdt in het concentratiekamp Bergen-Belsen, 23 jaar oud.
1945 Jacob Slangen, geboren in Sittard, overlijdt in Japanse gevangenschap in Bandoeng, 63 jaar oud.
1948 Jopie Slangen uit Nijmegen, 9 jaar oud, blijft dood onder een schoorsteen die van een dak viel.
1949 Jos Lataster, ex-man van Elise Slangen uit Amby, sneuvelt in Indië, 30 jaar oud.
1953 Johan Knooren, man van Maria Hubertina Slangen uit Heer, verongelukt met zijn motor, 33 jaar oud.
1955 Peter Matheus Slangen uit Sittard verongelukt bij bouwwerkzaamheden bij DSM. Hij was 28 jaar oud.
1955 Francis Delplancq, echtgenoot van Paulette Slangen uit Givry (B), verongelukt door een bedrijfsongeval, 23 jaar oud.
1963 René Slangen uit Genhout overlijdt nadat hij in Beek door een bromfietser is aangereden, 44 jaar oud.
1963 Frans Jozef Schlangen uit Chevremont verongelukt in de mijn Julia in Eygelshoven, 41 jaar oud.
1971 Jean Crombag, zoon van Hubertina Slangen uit Schimmert verongelukt in Tunesie, 21 jaar oud.